abstract |
In dit artikel wordt de nieuwe positie van de burgemeester als lokale gezagsdrager over de politie bezien. Nagegaan wordt hoe tegen de achtergrond van de historische ontwikkeling dat gezag in de wet voor een nationale politie tot zijn recht zal komen. De Politiewet 20122 laat zien dat de band tussen de gemeente en de politieorganisatie geslaakt wordt. De van de zijde van de regering met deze wet gepropagandeerde doelstelling om “meer blauw op straat” te brengen wordt niet aan de burgemeester toevertrouwd. De burgemeester zou, gelet op zijn staatsrechtelijke en bestuurlijke positie in Nederland, dienen te zorgen voor de verwerkelijking van die doelstelling. De wet kent hem niet een bevoegdheid toe om het optreden door de politie structureel te bepalen, hij kan bevelen geven “als de politie dienst doet”. Hierin ligt een groot verschil met het gezag van de officier van justitie die in de richtlijnen van het O.M. grondslag voor tot de politie gerichte, structureel en permanent werkende directieven vindt. Deze gelden met name voor het feit of opgespoord wordt en de wijze van opsporing. De wet verlegt de schaal voor de uitvoering van de politietaak naar het arrondissement, waardoor het justitieel element geaccentueerd wordt. Voor de politie biedt de gemeente niet de territoriale basis. Een eerder ingezette ontwikkeling naar distantie van de lokale overheid wordt hiermee afgesloten. Nederland krijgt nu “police criminelle”. De aan de burgemeester in de Gemeentewet opgedragen zorg voor de openbare orde door inzet van politie – gericht op het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven – blijft van een adequate voorziening verstoken. Niet dienstbaarheid aan de burger door de politie (vigilat ut quiescant3), maar inzet op repressie is de uitkomst. |